Precies volgens planning hebben we nog 2 weken om dit nieuwe land te ontdekken en in ons (hart?) op te nemen!

Maar. Het was met spijt dat we afscheid namen van Vietnam, we hadden het er zo heerlijk gehad! De reis was als volgt: met de scooter naar de bus, met de bus naar de grensplaats Ha Tien, vanuit Ha Tien met een andere bus de grens over en naar Kampot. Helaas was het een slechte weg en duurde de reis langer dan gepland. We hadden weer een hele galante busservice die ons met een taxi het laatste stukje naar het busstation in het centrum bracht, maar desondanks waren we te laat voor de bus die de grens over ging. Enige optie was om in Ha Tien te overnachten en de volgende ochtend met de bus te gaan, aldus het meisje. Nou daar dacht Mich anders over. We namen de motortaxi naar de grens, kwamen daar om half 5 aan, liepen daar de grens over, regelden visa, en namen aan de andere kant een taxi. Hartstikke snel, dezelfde prijs en het allerbelangrijkst: dezelfde dag nog!

In alle consternatie hadden we potverdorie niet geluncht. Ik had om half 12 al honger, die ik enigszins heb kunnen stillen met een pindareep en honing-bananenchips (lang leve eetbare souvenirs). Het avondeten bij het Sunshine hotel smaakte dan ook geweldig. Ik had van tevoren gelezen dat het eten in Cambodja niet heel bijzonder zou zijn, maar dit beloofde heel wat anders. De curry was super smaakvol, niet alleen door de honger!

We hadden 2 dagen voor Kampot uitgetrokken, beiden trokken we er lekker met de motor op uit.

Dag 1 naar een grot, de peperplantage (La Plantation) en de krab markt in Kep. Eerst ontbijt bij Cafe Espresso, heel hip en lekker maar beetje kleine porties. De weg naar de grot was een dirt road en dirty was ‘ie zeker, Mich heeft ons heel kunstig door alle modderbaden geloodst. Naar de grot toe moesten we 50 meter door kniediep water waden, wat eigenlijk best lekker verkoelend was. In de grot stond een 1300 jaar oud Chàm tempeltje, niet verwoest door Pol Pot, tegen weersinvloeden beschermd door de grot.

Daarna reden we door naar de peperplantage, een organisatie opgezet door een stel Fransen. De Kampot pepers zijn al enkele jaren uitgeroepen tot de beste pepers ter wereld! Op de plantage kregen we een gratis rondleiding en proeverij. Heel leerzaam, ik had geen idee wat de oorsprong van peper was. Het zijn dus bolletjes die aan een takje groeien, in bomen die zo’n 3 meter hoog worden. Ze hebben veel water nodig en afhankelijk van het type peper worden ze eens per jaar of om de paar maanden geoogst.

Verschillende soorten peper kunnen worden geoogst:
– de lange groene peper, dit is een aparte plant. Je eet dan echt een pepertakje met peperbolletjes.
– een jonge groene peper die maar 10 dagen goed blijft, doen ze er zout bij dan is het ongeveer een jaar houdbaar.
– volwassen groene peper, die wordt gekookt, een aantal dagen gedroogd en wordt dan zwart.
– sommige volwassen groene peperkorrels worden rood, alleen de bovenste en grootste van een streng. Die worden ook gekookt, gedroogd, dan heb je rode peperkorrels. Als je ze langer droogt, krijg je dokerrode peperkorrels. Pel je het buitenste schilletje eraf, dan worden het witte korrels.

Na de rondleiding deden we een peperproeverij. We kregen een vel papier met daarop elk type peper, hoe die zou moeten smaken, waar het lekker bij was en een hokje waar we konden aankruisen wat er ervan vonden. Dat was heel grappig maar ook lastig te beoordelen, want het werd al snel behoorlijk pittig!

We lunchen ook op La Plantation, Mich overheerlijke beef Lok Lak (zoet zure saus) en ik bijzondere kokos pannenkoekjes. Het waren een soort hartige oliebolletjes die je open moest maken en dan per helft met een beetje groenten en saus moest eten. Door de stromende regen reden we daarna naar de krab markt in Kep, die er al verlaten uitzag. In een tentje met hele vriendelijke bediening droogden we zo goed mogelijk op, dronken warme thee, keken naar de zonsondergang en aten uiteindelijk zelf gekraakte en losgepeuterde krab en krab amok (een soort dense curry). Beiden weer super lekker.

Dag 2 een episch ontbijtje bij het Epic Arts Cafe. Daarna zetten we koers naar Bokor Hill, een verlaten stadje bovenop de Bokor berg in het gelijknamige natuurpark. Vroeger zaten er tijgers en olifanten in dit park, maar door de bebouwing zijn ze gevlucht.
Dit was ook weer zo’n bizar stadje. Er stonden slechts een paar gebouwen, maar die waren dan wel heel erg groot, zoals een hotel, casino en een fabriekshal. Je zag verder nauwelijks mensen, behalve de andere toeristen. De wolken waar je tegenaan en bovenop keek droegen heel goed bij aan de sfeer.

Hierna reden we langs een mooie waterval in het park, waar je met je gekochte entree kaartje een beker suikerrietsap kon halen. Goed idee he? Ik wilde dit de hele tijd al proberen, en het was nog lekker verfrissend ook! We klauterden naar de onderkant van de waterval achter een groepje toeristen met gids aan, want de route was niet zo makkelijk te vinden. Dat was zeker de moeite waard, van onderen ziet het een waterval er altijd toch nóg indrukwekkender uit.
Op weg naar beneden, het park uit, begon het natuurlijk weer te hozen. Nu waren we er beter op voorbereid en hadden we regenponcho’s mee. Weer laat met de lunch zaten we om half 4 eindelijk in het Lemongrass restaurantje, je raadt het al: erg lekker. Alles is iets duurder hier in Cambodja dan in Vietnam, maar alsnog kostte dit maar 3 USD per gerecht. We waren allebei heel moe, dus besloten even te rusten in het hotel. Eenmaal daar aangekomen, bedacht Mich dat ie z’n natte schoenen bij het restaurant had laten staan… Handig, kon hij weer 20 minuten heen en terug rijden.
Voor het avondeten hadden we een burger die niet zo bijzonder was en daarna thee/koffie in een tentje dat eigenlijk ook minder leuk was dan het er van buiten uitzag… Ach, compensatie voor al die andere fantastische tentjes :).